In orgelland staat het jaar 2007 in het teken van de driehonderdste sterfdag van Dietrich Buxtehude. Sietze de Vries reisde naar de Domkerk van het Deense stadje Roskilde om een muzikaal portret van de grootmeester samen met zijn voorgangers Scheidemann en Tunder op cd vast te leggen. Luister, het maandblad voor klassieke muziek, bracht “hulde voor dit fijnzinnige klankdocument” en becijferde de uitvoering met een luisterrijke negen. Voor orgelnieuws.nl was het ook snel duidelijk: dit wordt de cd van de maand.
Buxtehude maakte vooral naam als de vermaarde organist van de Marienkirche in Lübeck. Bach had er zelfs een lange reis vanuit Thüringen voor over om van hem onderwijs te krijgen. Het lag voor de hand dat De Vries één van de vele fraaie historische Noordduitse barokorgels zou hebben gekozen. De jonge Dietrich groeide echter op met de klanken van de orgels in Helsingborg en Helsingør. De Vries vindt het daarom interessant om te horen hoe zijn werken klinken op een instrument dat nog duidelijk de sporen draagt van de klassieke Deense orgelbouw, gekenmerkt door eng gemensureerde prestanten en fluiten. ‘Daardoor ontstaat een zilverachtige klank, die in de lagere regionen naar het melancholische neigt”, aldus De Vries.
De keus viel op het orgel van de Domkerk van Roskilde, waarvan de historie tot 1555 teruggaat. In de huidige vorm is het een in 1991 uitgevoerde reconstructie naar de toestand van 1654, uitgevoerd door Marcussen & Søn en Cor Edskes. Het optisch en muzikaal veelkleurige instrument hangt in een zwaluwnest tegen de zuidwand van het middenschip. Daardoor klinkt het rugpositief zeer direct, terwijl Hoofdwerk, Pedaal en Borstwerk zich meer hullen in de zeer ruimtelijke akoestiek van het godshuis.
Wordt Buxtehude veelal als voorloper gezien van de vermaarde Thomascantor uit Leipzig, De Vries vindt het meer voor de hand liggend om Buxtehude te kenschetsen als “een stralend hoogtepunt van de Noord-Duitse barokke orgelkunst, die zijn wortels heeft in de Amsterdamse ‘Orgelmacher’ Jan Pietersz. Sweelinck. Zijn leerlingen, waaronder Samuel Scheidt en Heinrich Scheidemann, brachten de Fantasia’s, Preludia en koraalvariaties naar Duitsland, waar zij die verder ontwikkelden tot typisch Noord-Duitse orgelwerken.” Het is juist deze ontwikkelingslijn die Sietze de Vries op de zilveren geluidsdrager wilde vastleggen.
Ter opening vertolkt de Vries op grootse wijze Buxtehudes Praeludium in g-moll. Wie ooit vond dat deze muziek statisch en saai is, gaat er nu vast wel anders over denken. Compositie, orgel en uitvoering culmineren hier tot een geweldig muzikaal gebeuren. Bijzonder klinken de virtuoze openingsmaten op het het rugwerkplenum ondersteund door ostinatomotief op het bepaald niet eng klinkend Pedaal. Nadat het polyfone stemmenweefsel is uitgedund tot een subtiel klinkende combinatie van Gedact 8’en Principal 4’ stokt de voortgang opeens. Uit het donker van de ingevallen stilte klinkt nu een gamba-ensemble. Althans dat lijkt zo. Uit de registratiebeschrijvingen in het leaflet –zeer waardevol!- blijkt dat De Vries dit effect bereikt met de combinatie van Principal 8’ en Spitzflöjt 8’ op het Hoofdwerk. Door de slepende inzet, waarbij de akkoordklank geleidelijk aan wordt opgebouwd, is het net alsof vioolsnaren worden aangestreken. Deze aanslag waarmee nogal wat organisten hun harmoniumafkomst laten horen, is één van de affecten die De Vries bewust gebruikt in zijn muzikale retoriek. Uiterst muzikaal klinken ook zijn trillers en toonladderfiguren die zich kenmerken door een zeker traagheidsmoment, een hoorbare aanloop om op snelheid te komen.
Na Buxtehudes bekende driedelige variatie op de melodie van Vater unser im Himmelreich volgen van Heinrich Scheidemann Toccata in G-dur en Christ lag in Totesbanden. De vele echo-effecten verraden de Hollandse wortels, maar de machtige pedaalpassages liggen meer in lijn met de Noord-Duitse orgelstijl.
Van Franz Tunder, voorganger van Buxtehude in Lübeck, vertolkt De Vries de koraalfantasie Christ lag in Totesbanden en het Praeludium ex g. Ook hier een overdaad aan echo-effecten via Hoofdwerk en Borstwerk met gesloten luiken, en een rijk gecoloreerde cantus firmus, in verschillende liggingen.
Op een tweede CD laat Sietze de Vries horen hoezeer de Noord-Duitse orgelcultuur hem ook nu weer op bijzondere wijze als improvisator inspireert. Als klankmateriaal gebruikt hij de melodie van het Onze Vader en van de Psalmen, 8, 16, 42 en 122. De psalmbewerkingen, die overigens ook zijn uitgegeven, zijn volgens de Luister-recensent “staaltjes van hoogwaardige liturgische muziek.” De kwalificatie kan ik alleen maar onderschrijven en eraan toevoegen dat hij ook bijzonder goed weet te kruipen in de muzikale huid van het orgel. Hij anticipeert duidelijk op de eigen klanktaal van dit verfijnde specimen van klassieke Deense orgelbouw. Aan het eind heeft Sietze nog een verrassing in petto: aan de hand van wederom het Onze Vader, de gouden draad in deze productie, werkt hij nu eens geen hoogstaande stijlimprovisatie uit, maar een spannende mix van oude en nieuwe stijlelementen.
Samenvattend: deze cd-hommage aan Buxtehude is de moeite van het beluisteren meer dan waard! Vooral voor wie denkt dat barok synoniem met stijf en star is: Sietze laat hen met zijn ongedwongen en aanstekelijke wijze van musiceren kennismaken met een bijzondere boeiende episode uit de orgelhistorie.
Eén echt minpunt vind ik dat de eerste CD van de twee een speelduur heeft van slechts 46 minuten. Was het echt niet mogelijk om de resterende 20 à 25 minuten aan schijfcapaciteit op dezelfde wijze vol te krijgen? Jammer. Desondanks wil ik, net als Luister, afsluiten met: “Hulde voor dit fijnzinnige klankdocument.”
Wim Eradus, 1-4-2007