Er zijn van die plaatsen waar je als 0rgelliefhebber toch minstens één keer in je leven moet zijn geweest. Parijs bijvoorbeeld, waar de Cavaillé-Colls geduldig op je staan te wachten. 0f Hamburg, met dat ultieme Schnitger-orgel. Maar ook Lubeck hoort in dat rijtje thuis: hier woonden en werkten zowel Buxtehude als Distler. Ln Distlers St. Jakobi pronken twee orgels, het gaaf bewaard gebleven drieklaviers Stellwagen-0rgel (1637) en het reusachtige Schuke-orgel (1984) met daarin nog veel oud pijpwerk. En we kennen Sietze de Vries als een organist die graag werkt in het spanningsgebied tussen compositie en improvisatie. De Vries gebruikt op deze cd de formule die hij eerder toepaste bij zijn opnamen uit Leens, Mittenwald, Roskilde en Uithuizen: oude muziek en stijlimprovisaties gaan hand in hand, zodat die ’oude’ muziek opeens zo oud niet meer lijkt en de improvisaties juist weer de sfeer van vroeger tijden oproepen.
Twee koralen lopen als een rode draad door het programma: “Komm heiliger Geist, Herre Gott” en “Nun lob’mein Seel, den Herren”.
Van eerstgenoemd koraal horen we bewerkingen van Buxtehude en Weckmann, van het tweede nogmaals Buxtehude plus een monumentale improvisatie, tevens de enige bijdrage met het Schuke-orgel . Sietze de Vries maakt vanaf de eerste noot duidelijk dat hij zich aan het Stellwagen-orgel als een vis in het water voelt. Heel fraai is Buxthudes “Komm heiliger Geist”: de intieme regaal van het borstwerk begeleidt de solistische prestant-plus-tremulant van het rugwerk.
Mochten u bij het woord “regaal” nog enige neobarokke rillingen over de rug kruipen, dan is deze cd een probaat geneesmiddel!
Bijzonder op deze schijf is de samenwerking met blokfluitist Pieter-Jan Belder, met wie Sietze de Vries enkele fluitvariaties van Jacob van Eyck uitvoert met ‘tussengeschoven’ geïmproviseerde verzen van De Vries. Misschien hebt u zo’n variatiereeks van Van Eyck ook wel eens live tijdens een concert gehoord, waarbij je je als organist (met nou eenmaal harmonisch ingestelde oren) toch wat gaat vervelen vanwege de éénstemmigheid. Dat probleem lost Sietze de Vries perfect op met zijn orgelverzen: de combinatie Van Eyck-De Vries is een ideale luistercombinatie!
Het Schuke-orgel komt er op deze cd wat magertjes af met één bijdrage, maar dan wel meteen een ruim tien minuten durende improvisatie over “Nun lob’ mein Seel”. Sietze de Vries maakt er geen geheim van waar hij zijn muzikale mosterd gehaald heeft: de improvisatie is een stijlkopie naar Bachs Fantasia “Komm heiliger Geist” BWV 651, dat natuurlijk niet geheel toevallig het andere koraal is dat op deze cd centraal staat. Zo weet De Vries aan het einde van deze opname voor de goede verstaander beide thema’s aan elkaar te koppelen. De cantus firmus ligt in de vergroting in het pedaal, con organo pleno. De plenumklank van het Schuke-orgel roept associaties op met die van het Schnitger-/Flentrop-orgel in de Grote Kerk van Zwolle en dat is natuurlijk niet verwonderlijk: beide orgels zijn, door hun combinatie van veel oud pijpwerk met daarboven een min of meer neobarokke klankkroon, aan elkaar gewaagd’.
Een zeer interessante cd van een grootmeester in de barokke stijlimprovisatie!
Lex Gunnink, Orgelvriend, 1-3-2012