Luister, maart 2007

Sietze de Vries maakte deze cd om de driehonderdste sterfdag van Dietrich Buxtehude in 2007 te markeren. Hoewel Buxtehude als voorloper van Bach altijd met deze in verband wordt gebracht, legt De Vries nu eens een link met Sweelincks leerling Heinrich Scheidemann, die later in Hamburg organist werd, en Franz Tunder.

Buxtehude werd Tunders opvolger in de Marienkirche en daardoor (verplicht) diens schoonzoon. Het is bekend dat Bach afzag van de opvolging van Buxtehude, omdat de schoonheid van diens dochter niet evenredig bleek aan de klankschoonheid van het Lübeckse orgel. Deze opname is gemaakt in de Domkerk te Roskilde. Dit instrument, waarvan de historie tot 1555 teruggaat, werd in 1991 door Marcussen en Edskes gereconstrueerd naar de staat in 1654. De Vries maakt een duidelijk onderscheid tussen het Deense orgeltype waarmee Buxtehude in Helsingør en Helsingborg opgroeide (eng gemensureerde prestanten en fluiten) en de Schnitger-klank, die in zijn orgelwerken meestal als uitgangspunt dient. De robuuste tongwerkenklank in Buxtehudes Preludium ontbreekt echter niet, evenals de schitterende effecten met fluiten 8’-4’-1’ (in een afgesloten borstwerk) in Scheidemanns (Echo)toccata. Behalve een vrij werk wordt van de drie componisten een uitgebreide koraalfantasie gespeeld waarmee de Noord-Duitse orgeltraditie vermaardheid heeft verworven. Deze kunst dient De Vries al lang tot voorbeeld en hij heeft zich de improvisatiekunst volgens Noord-Duitse principes zeer eigen gemaakt, waarvan de tweede cd in zijn geheel getuigt. Het koraal ‘Vater unser’ (in het variatiewerk ‘Nimm von uns’ op dezelfde melodie) voert als een rode draad door de gehele opname. De inmiddels uitgegeven psalmbewerkingen (Psalm 16, 122. 8 en 42) worden telkens door een koraal zetting voorafgegaan en zijn staaltjes van hoogwaardige liturgische kerkmuziek. Alle registraties (ook de improvisaties) zijn genoteerd. Hulde voor dit fijnzinnige klankdocument.

René Verwer, 1-3-2007