Het orgel van de Der Aa-kerk in Groningen heeft nadrukkelijk twee gezichten. Enerzijds is daar de flinke hoeveelheid pijpwerk van Schnitger, die op zijn beurt ouder materiaal hergebruikte. Anderzijds hebben Timpe en Van Oeckelen een stevig negentiende-eeuws stempel op het klankbeeld gedrukt. Bij de laatste restauratie, in 2011 door Reil voltooid, is de aangetroffen toestand in wezen gerespecteerd. De klankkwaliteit van met name het (vroeg-) barokke pijpwerk in combinatie met de fantastische akoestiek is altijd indrukwekkend geweest. De negentiende-eeuwse elementen profiteren natuurlijk ook van diezelfde akoestiek. Dit orgel is daarmee met recht een unicum te noemen.
Op de onderhavige cd laat Sietze de Vries de beide klankwerelden separaat horen.
Zou deze opname op Ip (tegenwoordig beter bekend als vinyl) zijn uitgebracht, dan zou kant A werken bevatten van Reincken en Scheidemann alsmede een improvisatie, terwijl kant B gewijd zou zijn aan werken van Brahms, aangevuld met een improvisatie. Op cd kunnen we dit alles achter elkaar beluisteren en dat is een boeiende ervaring.
Van Reincken speelt De Vries de minder bekende koraalfantasie over ‘Was kann uns kommen an für Not’ en de bekendere Fuga in g. De koraalfantasie is een hommage aan Harald Vogel, die in 1991, toen het orgel na jarenlang zwijgen weer gehoord kon worden, op hetzelfde orgel Reinckens andere koraalfantasie (‘An Wasserflüssen Babylon’) opnam. De voor Harald Vogel typerende speelwijze met zware accenten en versnellingen binnen een maat neemt
De Vries in het begindeel over. Het rugwerk fungeert als solist en door de gekozen microfoonopstelling klinkt het sterk en geprononceerd. Gaandeweg begon ik wel te verlangen naar afwisseling met bijvoorbeeld een borstwerk … Reinckens Fuga wordt in een vlot tempo gespeeld op de heerlijk helder klinkende oude Roerfluit 4 vt van het rugwerk.
Het koraal en twee variaties over ‘Erbarm dich mein, o Herre Gott’ is wat mij betreft een van de fraaiste werken van Scheidemann. Het rugwerk biedt voor deze ingetogen, bezonken muziek de juiste klankkleuren. Zowel de lijnen in de muziek als de directe opname hadden een meer gebonden speelwijze prima kunnen verdragen.
In de zes geïmproviseerde verzen over de Geneefse melodie van Psalm 51 verwerkt de Vries met ogenschijnlijk groot gemak melodisch materiaal en daarvan afgeleide motieven. Hoe knap ook — toch komt deze aanpak eerder routineus dan doorleefd over.
In het tweede deel horen we vier koralen van Brahms alsmede diens Fuga in as. Wat mij betreft vormt deze fuga het hoogtepunt van de cd. Hier valt alles op de goede plek! Bij de koralen vallen de voortvarende tempi op alsmede de soms wat onrustig aandoende rubati. Na enkele keren luisteren kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat de Hollandse negentiende-eeuwse klanken de subtiliteit missen waar Brahms’ koralen zo goed bij gedijen.
De cd wordt besloten met een improvisatie over ‘Herzlich tut mich verlangen’, waarin de romantische kant van het orgel nader wordt belicht. Deze improvisatie is in veel opzichten de tegenpool van de improvisatie over Psalm 51. Een hechte structuur ontbreekt, de verwerking van motieven is fragmentarischer, het idioom laat zich niet eenduidig omschrijven. Maar het meest valt de klank op: je kunt je nauwelijks voorstellen dat dit hetzelfde orgel is als waarmee de cd opent. Tegelijk roept dat bij mij de vraag op wat het combineren van ‘oud’ (Schnitger en ouder) en ‘nieuwer’ (voornamelijk Timpe en Van Oeckelen) zou opleveren. Op deze vraag geeft deze cd geen antwoord. Maar ook in deze gedaante met twee gezichten is deze verzorgd gemaakte productie een interessante verschijning.
Erik van der Heijden, De orgelvriend Mei 2023