Sietze de Vries koos voor ”Geneefse Psalmen IV” het Haarlemse Müllerorgel uit. Dé plek voor een hommage aan Klaas Bolt! In de variaties over Psalm 56 horen we De Vries lonken naar specifieke improvisaties van Bolt, inclusief een variatie-op-hele-noten… Hoogtepunten daarin zijn de canon, het trio en de grondstemmenvariatie (waarbij De Vries geen last heeft van het ‘zoekende’ qua harmonieën dat Bolt in zo’n variatie kenmerkte).
Psalm 102 krijgt alle ruimte in een Danse Macabre. Het Praeludium en beide dansen bevatten als basis het ritme 3+2(3)+2. Het is de vraag of je zo’n behoorlijk bont palet aan inspiratiebronnen (Vierne, Alain, Langlais) in één improvisatie moet stoppen, maar het resultaat is overtuigend.
Jan Jongepier wordt eveneens herdacht en daarbij wordt –zoals Jongepier ook deed– de complete Psalm 40 per regel uitgewerkt, waarbij elementen die voorbijkomen plus nieuwe klankkleuren als inspiratiebronnen functioneren. Alhoewel het idioom in het begin op de Danse Macabre lijkt, ontwikkelt het zich bij regel 3 (en naar het slot toe) steeds meer à la Mendelssohn. Daar waar Jongepier de uitdaging aanging om met de klank ‘mee’ te gaan (en qua stilistische zuiverheid soms in de knoop te komen), lijkt De Vries controle te willen houden, ten koste van de muzikale spanning.
De opname klinkt soms uit balans; de Bazuin 32’ staat los van de rest, hoofdwerk en pedaal klinken verder weg dan in de kerk. De teksten zijn zeer informatief.
Reformatorisch dagblad 05-06-2020, Gerben Mourik